Koempoelan

We waren bijeengekomen voor een partijtje lullepotten, doorspekt met wat platvloerse lolbroekerij en gedrenkt in opgefokte vrolijkheid, die overigens niet meer is dan een verschijningsvorm van de wanhoop.

Helaas had iemand zich net een nieuw mobieltje aangeschaft. Hij bleef het gezelschap bestoken ─ en hogelijk vervelen ─ met de zeer geavanceerde mogelijkheden van dat toestel. Hij noemde het een smartphone en vanwege de Engelse tongval die hij in de mond nam, klonk dat alsof hij een walvis stond te pijpen. Toen hij een zoveelste keer met het wierookvat zwaaide en de loftrompet over dat speeltje stak, vond iemand het blijkbaar welletjes.

─”Begin je nu weer met dat gemeier?” sprak hij zonder Franse complimenten. “Laten we het even leuk houden, kerel! Het kan niemand van ons een ruk schelen tot wat dat hebbedingetje van je allemaal in staat is. Jij hebt dat apparaat niet uitgevonden, wel? Je hebt het enkel gekocht en da’s geen kunst, dus kan dat gezeur nu misschien ophouden?”

Ik had het werkelijk niet beter kunnen zeggen, maar ik vrees dat ik het lef niet heb.

The Author