Lach-of-ik-schietshow

Ik wou dat ik een buikje had — een zwemgordel of desnoods een bierbuidel — want dan zou ik nu kunnen schuddebuiken van het lachen. Ik beschik echter over niet meer dan een wasbord, pakweg een strakgeseald six-pack en moet me derhalve noodgedwongen dubbelplooien tot ik in een deuk lig. Ik overdrijf enigszins, om niet te zeggen schromelijk. Ja, ik heb goeie zin in ’t leven, want ik beleef monumentaal veel plezier aan het deerniswekkende gestuntel van een stelletje stoere jagers — hali halo — die met veel poeha en getooid met onverbiddelijke geweren de Vlaamse wouden introkken om er wat wild te verschalken, doch van een wel heel erg kale reis terugkeerden, tot groot jolijt en leedvermaak van alle dierenvrienden, schrijver dezes inbegrepen.

Enige tijd geleden doken in het bosrijke gebied waarin ik hoofdkwartier houd opeens everzwijnen en edelherten op. Wie ze uitgezet heeft, weet niemand. Ik zou wel durven, maar nu pleit ik toch onschuldig. Everzwijnen behoren helaas tot de vraatzuchtige dieren. Ze beschadigen alles wat weiland of akker is en vernielen op baldadige wijze de gewassen van het veld. Men kan er als zinnig mens vanzelfsprekend begrip voor opbrengen dat landbouwers deze manier van doen slechts matig appreciëren. Niemand werkt graag voor de koning van Spanje of Pruisen. Bovendien vormen zulke beesten een gevaar voor het verkeer. Ik fiets zelf bijna dagelijks door deze bossen en het is bijgevolg niet onmogelijk dat ik op een mooie morgen oog in oog sta met zo’n wildebras van een varken. Die kans is weliswaar klein, maar niet onbestaande. Wat doet een mens in zo’n geval? Mijn wegen zijn net zo ondoorgrondelijk als die van God, maar ik denk dat ik een aanval op het werelduurrecord zou ondernemen. Of toch zeker sprinten als Tom Boo… eh … Mark Cavendish.

Ondertussen is de populatie van everzwijnen en herten dramatisch toegenomen. Die beesten hebben ook hun gevoelens en geen voorbehoedsmiddelen. Maatregelen drongen zich op. Men besloot komaf te maken met dat onbeschaafde gespuis tijdens een drijfjacht, die in een slachtpartij moest uitmonden. Alle branches van de pers gaven acte de présence. De televisie stuurde cameraploegen en verslaggevers. En toen verschenen ze: de koene jagers met terreinwagens onder hun gat, laarzen aan de voeten, bevederde hoedjes op hun schedel en vervaarlijke schiettuigen over de schouder. Ik moet die mannen niet. Ik kan ze voor mijn ogen niet geschilderd zien. Ze voelen zich heel wat, maar mijn respect zullen ze nooit ofte nimmer krijgen. Ik zou nog niet op ze spuwen als ze in brand stonden. Er waren ook honden aanwezig. Speurneuzende jachthonden zowaar. Het verbaasde me eigenlijk dat er geen orkestje van hoornblazers opdaagde, om de gebeurtenis met schel getoeter enige luister bij te zetten. De pers kreeg informatie over wat er te gebeuren stond.

“Vijftig jagers”, verklaarde de organisator van het partijtje. “Vijfentwintig om de dieren samen te drijven en vijfentwintig om ze af te maken.”

“Normaal jagen we op klein wild”, zei een secretaris van ik weet niet wat. “Konijnen, hazen, fazanten, patrijzen … maar everzwijnen en edelherten afknallen vinden we natuurlijk veel spannender. De meesten van ons hebben wel ervaringen met grof wild opgedaan in de Ardennen, in Schotland of in Polen.”

“Hij is speciaal getraind om het bloed van dieren op te sporen”, vertelde de trotse eigenaar van een hond. “Het is de bedoeling dat we snel de gewonde dieren vinden, zodat ze geen uren liggen te creperen.”

Omstreeks 10 uur trok het hele circus onder politiebegeleiding  ─ om jachtongevallen te voorkomen ─ de bossen in. Vijf uur later keerden ze met lege handen terug. De in de Ardennen, Schotland en Polen opgedane ervaring had niets opgeleverd. Er was niets samengedreven en nog minder afgemaakt. De honden hadden geen bloed geroken en aangezien er geen schot gelost was, werden er ook geen creperende dieren gevonden. O ja, heel even hadden ze de vijf edelherten ontwaard, maar die waren de verkeerde kant uitgelopen. Ik kon die beesten geen ongelijk geven. Ook hadden de jagers veel recente sporen en slaapplaatsen van everzwijnen aangetroffen. Ja zeg, maak het een beetje!

Toen ik dat allemaal vernam, stond ik me zowat te bezeiken van het lachen. Wat een farce! Nu is het echter welletjes geweest. Er moeten diervriendelijke oplossingen worden gezocht. Er is nooit deftig werk gemaakt van het uitzetten van netten of het gebruiken van verdovingspijltjes. Dat verdoven niet mogelijk is, omdat de dieren meer dan 100 kg wegen en men ze gevaarlijk dicht moet benaderen, is larie. De schijterds! In Afrika verdoven ze zelfs neushoorns en olifanten. Die wegen toch nog een paar kilootjes meer, zou ik zo denken.

The Author