Betrapt?

Iedere morgen, iets over achten, krijg ik strijk-en-zet politie over de vloer. Nee, niet omdat ik een misdadiger ben, of een psychopaat in wording, wiens gangen ze nauwgezet nagaan om erger te voorkomen. Ik heb vooralsnog mijn kerfstok gaaf kunnen houden, al dien ik toe te geven dat ik me lang niet altijd aan voorschriften, wetten en geboden gehouden heb — en eigenlijk niet voornemens ben om dat voortaan te gaan doen — maar wat niet weet, wat niet deert. Ik laat me niet aanlijnen, al is dat dus niet de reden waarom de lange arm der wet elke dag te mijnent verschijnt.

Ik doe de waarheid trouwens enigszins geweld aan. De man in kwestie heeft vandaag de dag niets meer in de melk te brokken. Hij was vroeger hoofdinspecteur, maar nu is hij met pensioen en valt hij ten prooi aan stierlijke verveling. Hij dwaalt door het dorp als een zwerfkat en hij heeft mijn woning uitgekozen voor de sanitaire stop tijdens zijn ochtendwandeling. Hij arriveert stipt om tien over acht. Twintig minuten, twee koppen koffie en drie sigaretten later blaast hij de aftocht.

Die sigaretten … daar is het hem feitelijk om te doen. Aangezien hij van zijn echtgenote niet mag roken, heeft hij zijn gerief bij mij opgeslagen en ’s morgens haalt hij hier zijn schade in. Drie sigaretten in twintig minuten … je moet er flink voor paffen. Als hij na het zondigen bij me vertrekt, propt hij dan ook zijn mond vol kauwgom, hopend aldus de aroma’s van zijn adem te camoufleren.

Vanmorgen was hij weer op het appel en hij gaf blijk van enige bezorgdheid. Zijn vrouw begon namelijk argwaan te koesteren. Ze had al een paar keer veelbetekenend de neus opgehaald en gezegd dat hij naar tabak stonk. Hoewel hij eigenlijk volkomen onverleugend is, loog hij er zich telkens uit met het excuus dat hij bij verstokte gebruikers vandaan kwam en dat de walmen die zij produceerden zich allicht in zijn kleren genesteld hadden. Een leugentje om bestwil.

Zijn woorden waren nog niet koud of ik ontwaarde de gevreesde echtgenote op de oprijlaan. Toen de deurbel ging, had hij al zijn sigaret gedoofd, het pakje verstopt, zijn mond met Stimorol gevuld en met wapperende handen rook verdreven.

De vrouw trad binnen, zogezegd met een dringende boodschap voor haar wederhelft, maar ik zag hoe ze meteen naar de asbak loerde.
─”Tiens”, zei ze fijntjes en ze blikte me aan. “Was jij niet gestopt met roken?”
─”Al bijna zestien maanden”, versprak ik me fier.
─”Waar komen die peuken dan vandaan?” vroeg ze op een toontje dat monkelde en ze wees naar de asbak.
Eigenlijk had zij daar helemaal geen affaires mee, maar we blijven altijd beleefd.
─”O, da’s nog van mijn bezoek van gisteravond”, deed ik de waarheid wat geweld aan.
─”Dat je dat nog niet opgeruimd hebt”, snoof ze verwijtend.

Ze had ons door. Ik ben er zeker van … en nu ben ik ook nog een sloddervos en een leugenaar. Ik zal in eersteklas naar de hel gaan.

The Author