Een mooi gat

Hoewel de zon krachtig in de weer was en de lente geen klavier onbespeeld liet, zat ik aan mijn schrijftafel op sneuvelteksten te broeden. Het televisietoestel aan de rand van mijn blikveld toonde wielrenners, die zich de ziel uit het lijf fietsten. Ze namen deel aan de Ronde van Italië, daarginds Giro genoemd, en ze beklommen een uiterst steile bergpas, die naar de naam Zoncolan luisterde. Het sportieve evenement boeide mij slechts matig, of eigenlijk helemaal niet, en diende enkel als achtergrond, omdat complete stilte soms een verstikkend effect kan hebben.

─“Ja, hij heeft een mooi gat!” riep een van de verslaggevers plots met het enthousiasme van een stofzuigerventer.
─“Wat is dat nu voor vetzakkerij?” mompelde ik en ik richtte het hoofd op, niet zozeer omdat ik er behoefte aan had om een fraaie kont te aanschouwen, maar omdat het taalgebruik mij verbaasde, toch zeker op een moment dat kinderen meekijken. Ik zag een renner die zich met de moed der wanhoop een weg naar de aankomstplaats baande. Hoewel men allicht een muntje op zijn wereldkaart kon laten stuiteren en zijn kadetjes er dus best mochten wezen, voelde ik me absoluut niet geneigd om erin te bijten. De verrukking van de journalist leek me dan ook schromelijk overdreven.

Het drong pas later tot me door dat een gat eigenlijk een term uit het wielrennersjargon is. Het staat voor de voorsprong van een uit het peloton ontsnapte coureur. Het gat van die renner wordt dus mooier naarmate zijn voorsprong vergroot. Tja … ik heb het niet bedacht, hoor!

The Author