Denkend aan mijn zusje

Van haar geboorte af sleepte zij niet enkel het downsyndroom, maar tevens een ernstige hartafwijking met zich mee en die begon haar tol te eisen. Op een middag raakte ze in ademnood en diende ik me in allerijl met haar naar het ziekenhuis te spoeden. Daar vernam ik dat er haar nog weinig tijd restte. We hadden altijd geweten dat ze niet oud zou worden, maar ik weigerde me erbij neer te leggen dat de engel des doods nu al boven haar hoofd klapwiekte. Ze hield me nog bijna drie maanden gezelschap met die voor mongooltjes zo typische aanhankelijkheid en kinderlijke opgewektheid.

─“Broere!” riep ze plots. Het liep tegen middernacht, maar ik zat nog aan mijn bureau en had uit voorzorg de deur van haar kamer opengelaten. “Gaat niet”, zuchtte ze toen ze me zag. “Teugje water.”
─“Heb je pijn?” vroeg ik terwijl ik een glas vulde. “Zal broere een pilletje voor je pletten?”
─“‘t Gaat niet”, herhaalde ze hoofdschuddend en ze nam een slokje.

Toen kwakte haar hoofd achterover. Bloed gulpte uit haar mond. Ze verdween in het uiteindelijke donker. De negentiende dag van mei was net begonnen. Nog diezelfde nacht schreef ik de tekst voor haar doodsprentje:

The Author