Krasse knarren

Het zal zaterdagmiddag rond een uur of twee geweest zijn dat ik Marcel voor het eerst zag. Het was op een kleffe manier warm, het kwik besnuffelde de dertig graden en het ozongehalte overschreed de drempelwaarde, zodat men ouderen en zwakkelijken aanried om vooral binnen te blijven. Marcel sloeg die waarschuwing evenwel in de wind, verliet waarschijnlijk ongezien de opslagruimte voor bejaarden waar hij gehuisvest was en volgde met kwieke tred het pad dat langs mijn woning koerst. Als het leven te kort wordt om voorzichtig te zijn en zelfs een kreeft in een kookpot betere toekomstperspectieven heeft, neemt een mens soms onverantwoorde risico’s.

Ik was buiten en stak mijn hand naar hem op, hetgeen hij als een uitnodiging beschouwde om naderbij te treden. Hij zag er bijzonder verhit uit en hij produceerde ook puffende geluiden, die mij enigszins verontrustten.
─”Gaat het een beetje?” vroeg ik.
─”Ik heb nog steeds polsslag,” zei hij, “dus heb ik alle redenen om optimistisch te zijn.”
─”Wil je misschien wat drinken?” bood ik aan. “Een glas water …”
─”Heb je een pintje?” geneerde hij zich niet.

Hij liet het bier gezwind verdwijnen en maakte aanstalten om te vertrekken.
-“Ik kan je ook met de auto brengen”, stelde ik voor.
Dat weigerde hij resoluut. Hij keek me aan, wees naar me met een vermanende vinger en oreerde:
─”Ik heb één ding op jou voor: ik ben zo oud geweest als jij en niemand kan dat van mij afnemen, terwijl jij er helemaal niet zeker van kunt zijn dat je op een dag net zo oud zult zijn als ik nu ben.”
Dat vond ik wel wijs klinken en hij had nog gelijk ook. Mensen worden interessanter naarmate de jaren verstrijken: er zijn meer lagen af te pellen.

Gisterenmiddag bungelde ik soezend in mijn hangmat, maar tuimelde er bijna uit toen de deurbel opdringerig luidde.
─”Heb je soms een pintje voor ons?” vroeg Marcel, die zijn vriend Maurice meegebracht had.
Daar stond ik dan met mijn goeie gedrag. Je geeft ze een vinger en ze draaien je arm uit het lid.
Ze klokten het bier naar binnen en toen zei Maurice:
─”Vooruit, Marcel! Stop je tanden in je voerklep en posteer je achter je looprek. We gaan naar huis.”

Het huis in kwestie noemen ze in het Engels the home of the near dead. Ik vrees dat er pas een einde aan die toch wel storende bezoekjes zal komen als Marcel zijn klompen weggezet heeft. Dat wordt wachten als een ziel in het vagevuur, want Jan Langbeen is een zeer wispelturige en onbetrouwbare bondgenoot.

The Author