Beschadigd

Iedere morgen strijk-en-zet, zo rond een uur of tien, kachelden ze hier voorbij: een ietwat vermolmd heertje dat te oud was om nog op een geloofwaardige manier aan het begin van iets groots en meeslepends te staan en een wit hondje van mannelijke kunne en onbestemd ras, dat zich eveneens in zijn nadagen bevond en voortdurend op schutterige wijze, want gehinderd door stramme leden, tegen zijn leeftijd aanliep. Dat ze desalniettemin veel voor elkaar betekenden, zag je er zo aan af. Ouwe-jongens-krentenbrood en ons kent ons.

Daarnet was ik buiten bij de brievenbus toen de man zonder zijn onafscheidelijke gezel op het pad verscheen. Ik had meteen nattigheid moeten voelen natuurlijk, maar soms lummelen mijn hersens de hele dag in pyjama rond.
─”Is je copain de route niet mee vandaag?” vroeg ik dus.
─”Hij is gisteren gestorven”, kon de man met moeite de snik in zijn stem smoren.
─”Ach, mens toch”, was het enige dat ik kon uitbrengen, want ik verloor me even en stond daar als een paard in de regen.
─”Zie mij hier nu keutelen”, zei hij met een stem die vet was van ontroering. “Ik vind er niks aan zonder hem.”

Hij haalde de schouders op en druilde hoofdschuddend verder. De geest van dat hondje liep aan zijn zijde.

Lange weg maakt moede man.

The Author