Tieten

Een kennis van me kan zo aardig met een fototoestel overweg, dat daar onvermijdelijk ooit een tentoonstelling van moest komen. Die greep vroeger plaats dan algemeen verwacht, want gisteren al mocht ik naar de feestelijke opening ervan opdraven. Ik had immers een uitnodiging ontvangen, met het vriendelijke verzoek om de vernissage met mijn hogelijk gewaardeerde aanwezigheid op te fleuren. Nu vind ik het woord vernissage meer bij een expositie van schilderijen horen, maar wie ben ik dat ik op dit slakje zout zou leggen in deze tijden van zelfvernietiging, losbandigheid en zonde. Ik heb wel een boel andere dingen om me druk over te maken, zoals bijvoorbeeld de tijdens missverkiezingen alomtegenwoordige wereldvrede, of hoe ik de uit Japan afkomstige gifwolken kan ontwijken. De toekomst ziet er niet bepaald rooskleurig uit, want het lijkt er steeds meer op dat onze aarde naar de maan is, om even een woordspeling uit de mouw te schudden en uit mijn claviatuur te raffelen … maar ik dwaal af, zij het niet met tegenzin. Laten we terugkeren naar de tentoonstelling.

Ik slenterde daar wat rond en wendde voor dat ik wel degelijk wist waar Abraham de mosterd haalde, door zo nu en dan bij een foto stil te staan en die uitgebreid te monsteren, terwijl ik met een gestrekte vinger tegen de onderlip verscherpte aandacht suggereerde. Ik kan als geen ander het decorum bewaren. Het duurde niet lang of ik raakte in een gesprek verwikkeld, waaraan ook een andersdenkend stel deelnam, dat zo gay was als een handtas vol cd’s van Shirley Bassey. Ik overdrijf enigszins. Ze liepen er niet klapwiekend mee te koop dat ze de Griekse beginselen toegedaan waren, maar ze maakten ook geen geheim van hun gelijkslachtige geaardheid. Voor mij niet gelaten. Men kan wellicht veel van me zeggen, maar niet dat ik me onder een dikke korst van vooringenomenheid ophoud.

Omdat er plots iemand tegen me aanliep, gaf ik mijn buurman ─ een van die jongens ─ een stoot en van de weeromstuit gooide die zijn glas leeg over de borst van zijn vriend. Die slaakte een gil die me niet bepaald manhaftig in de oren klonk en riep:
─”Krijg nu tieten!”
Waarop de ander olijk naar hem knipoogde, zoals men doet tegen iemand met wie men dartele herinneringen deelt, en zei:
─”Dat zou je wel willen, hè?”

The Author