De eisprong

Ik bood wellicht de zielige aanblik van iedere man, die in zijn eentje een boodschappenwagen door een supermarkt moet duwen, omdat niemand anders dat in zijn plaats of gezelschap wil doen. Het door mij veroverde karretje vertoonde bovendien neigingen tot balsturigheid: het week voortdurend naar links, als een slecht uitgebalanceerde auto, zodat ik met het gezwijmel van een drankorgel door de gangpaden laveerde, telkens in het vaarwater van andere klanten verzeilde en bijwijlen ternauwernood botsingen met rijtuigen van precieuze dames vermeed. Tot overmaat van ramp piepte een van de wielen dan ook nog hartverscheurend, hetgeen natuurlijk nefast was voor iemand die liever niet opviel, want zo’n deerniswekkend geweeklaag trok vanzelfsprekend de aandacht. M’as-tu vu?

Het zat me vanmorgen trouwens hoegenaamd niet mee: ik moest en zou kennelijk in het middelpunt van de belangstelling staan. Zo mocht ik het meemaken dat — terwijl ik gulzig wat versnaperingen bijeengaarde — meters verderop en zonder dat iemand daar in de buurt vertoefde, een vrij omvangrijk en fraai gedecoreerd paasei plots het evenwicht verloor. Om onnaspeurbare redenen stortte het pardoes neer, raakte de grond met het zingend geluid van hard plastic, stuiterde even en rolde vervolgens ruisend als een maraca in mijn richting, want voor de aardigheid — en vermoedelijk ook om het weinig appetijtelijke ding alsnog aantrekkelijk te maken voor de tegenwoordig niet meer zo gauw gevulde kinderhand — had men het met behulp van een rulle inhoud tot een soort ratelaar omgetoverd. Het luidruchtige kloterspaan bereikte mijn voet en bleef daar treiterend liggen, waardoor ik de aanstichter van het onheil leek. Ik loosde een zucht en maakte aanstalten om mijn armen van hun lading snoepgoed te bevrijden.
─“Je verliest een van je eieren, meneer”, grapte een olijk stuk vlees dat naast me opdook en geredelijk door de knieën zakte, om het eigengereide prul van de vloer te plukken. Hij richtte zich op en wendde zich vettig grinnikend naar me toe. “‘t Is nog een ferme cadet op de koop toe!” sloeg hij een schalkse toon aan.
Ik stond me zowat te bezeiken van het lachen.

Aan de kassa zag ik die sympathieke guit terug. Hij bedacht me met een samenzweerderige knipoog en op zijn mond dolde een schalkse grijns. Door zijn toedoen ben ik onverwacht in een goed humeur gesukkeld. Het leven dreigt weer leuk te worden.

The Author