Sneeuwpret

De wereld moet vannacht heel erg van iets geschrokken zijn, want vanmorgen zag die nog helemaal wit. Sneeuwvlokken waren in groten getale neerwaarts gestruikeld en hadden zich op de aardkloot gevlijd, om daar het clichématige tapijt of de deken te vormen. Dat is ondertussen zo’n zeldzaam verschijnsel dat we het als een bezienswaardigheid beschouwen en dat het cliché binnen afzienbare tijd allicht geen cliché meer zal zijn.

Op zo’n ochtend is het haast onvermijdelijk dat het rauwe stemgeluid van Jan De Wilde uit de radio opborrelt om ons op De Eerste Sneeuw te vergasten, waarin dat weergaloze zinnetje voorkomt: Waar is mijn wollen muts nu? Wanneer de eerste sneeuw viel, was dat immers de vraag die hij altijd aan zijn moeder stelde, maar op het einde van zijn lied blijkt dat het brave mens al jaren dood is, zodat hij tegenwoordig noodgedwongen zelf op zoek moet gaan naar die muts. Aangezien ik in hetzelfde geval verkeer, val ik telkens ten prooi aan grote weemoed als ik het droevige lot van zijn moeder aanhoor. Gelukkig draag ik nooit mutsen, geen wollen en ook geen andere, zodat ik geen tijd hoef te verkwanselen aan het opsporen ervan. Desalniettemin blijf ik het een mooi lied vinden en ik schat het in alle geval veel hoger in dan het Winterworld of Love van Engelbert Humperdinges, dat op winterse dagen eveneens opgelegd pandoer is.

Ik ben zonder muts en dus blootshoofds naar het dorp gewandeld. Ik volgde nog onbetreden paden, want als er sneeuw ligt, kun je ‘t goed zien of iemand je voor is geweest, maar op dat vroege uur was ik wel degelijk de eerste. Af en toe keek ik eens achterom naar de voetsporen die me achtervolgden en wat ik aanschouwde, vervulde mij met de trots van de ontdekkingsreiziger die ongerept gebied van zijn maagdelijkheid berooft. Ik besloot een grapje uit te halen, want soms kan ik dat niet laten, en begon te zigzaggen. Vervolgens zette ik koers naar de sloot bezijden het pad en stapte toen verder door de berm. Zij die na mij kwamen zouden zich ongetwijfeld afvragen wat er met mij gebeurd was. Ze zagen immers hoe ik plots over de weg laveerde en daarna opeens ophield te bestaan. Was ik onwel geworden en zodoende in het water terechtgekomen? In mijn fantasie zag ik al hulpdiensten toesnellen en het dreggen een aanvang nemen …

Toen kreeg ik het gezelschap van een hevige sneeuwbui. Prachtig was dat. Ik genoot de ziel uit mijn lijf en marcheerde ondertussen dapper verder. Ik ben als sneeuwman thuisgekomen, maar inmiddels ben ik al gesmolten.

The Author