In de war als een non op huwelijksreis

Toen ik vanmorgen even mijn geheugen omwoelde, kwam ik onverhoeds in het diepe zuiden van Spanje terecht. Het gebeurde enkele zomers geleden …

Ik parkeer mijn huurauto midden in de aquarel van een dorpsplein met platanen en bloeiende jacaranda’s en rep me naar de groenteboer, want het sluitingsuur is nakend. Als ik, voorzien van sla, tomaten, een streng knoflook en poezelige perziken, de welriekende winkel verlaat, ontwaar ik naast mijn voertuig een jeugdig persoon van mannelijke kunne en elegant postuur, die een pijnlijk paarse rugzak torst. Een ogenblik denk ik dat hij kwaad brouwt, maar omdat hij geen vin verroert, veronderstel ik algauw dat hij zich als menigeen aan de atletische stroomlijnen van de strak in de lak stekende cabriolet verlustigt. Groot is dan ook mijn verbazing als ik, naderbij tredend, merk dat hij de ogen gesloten houdt, hetgeen volgens mij het werpen van bewonderende blikken ten zeerste bemoeilijkt. Ik laat een gekuch horen en de omheining van lange, trage wimpers wiekt open.

─“O welche Lust”, zegt hij en hij maakt een vaag gebaar in de richting van mijn wagen.
─“Reinrassige Hengste auf vier Rädern”, verkondig ik, trots op mijn scheurijzer en op mijn kennis van de Duitse taal. “Echte Vollblüter. Ein Fest fürs Auge, nicht?”
─“Ich… ich nicht verstehen”, hakkelt hij verbouwereerd. “Ich denken du … eh … Humo!”
─“Homo?” foeter ik verongelijkt. “Ich?”
Hij schiet in de lach.
─“Nein”, gniffelt hij en hij wijst naar een exemplaar van het weekblad Humo, dat op de passagiersstoel ligt. “Du lesen Hoemoo?”
─“Ja!” knik ik. “Jede Woche.”
─“Aber du nicht Belg?” fronst hij vertwijfeld.
─“Doch!” zeg ik. “Ich glaube du bist auch kein rechter Deutscher?”
─“Nein”, antwoordt hij. “Ich bin auch Belg.”
─“Flame oder Wallone?” vraag ik.
─“Flame”, zegt hij.
─“Ich auch!” roep ik verheugd.
─“Warum staan wij hier dan loestig in het Duits mit malkander zu schwanzen und das Kind aus zu hangen?”
─“Omdat jij in het Duits begon”, protesteer ik.
─“Dat zal wel”, grimast hij. “Ik ken geeneens Duits.”
─“Je stond mijn auto te bewonderen en je zei o welche Lust, of iets van die strekking.”

Er gaat hem blijkbaar een licht op, want hij lacht gnuivend. Boven ons ruisen de boomkruinen vergenoegd. In het lover giechelen de cicaden. De Andalusische zon schatert luidkeels in een luie lucht.
─“Zo heet de smeltende aria die uit die jukebox opsteeg”, verduidelijkt hij en hij maakt een gebaar in de richting van de cd-speler. “O welche Lust uit Fidelio van Beethoven. Als ik dat hoor, laat ik alles vallen en verzet ik geen poot meer.”

Omdat we niet wisten waar we heen moesten rennen van het lachen, zijn we toen maar de plaatselijke drenkplaats binnengewandeld, waar we ons een verheuging aandronken. Eins, zwei, g’suffa … O welche Lust!

The Author