Categorie: Handel en wandel

Mijn gevederde vrienden

voedertafelIn mijn hoedanigheid van dierenvriend in het algemeen, met een voorliefde voor al dan niet bontgevederde vogels, heb ik op mijn tuinterras voor die schepsels een gevaarte neergepoot, dat zowel een voedertafel als een drink- en badgelegenheid omvat.

Sindsdien pleeg ik de gevleugelden, die in groten getale mijn tuin met een bezoek vereren en mij wat kijkplezier verschaffen, iedere morgen fris water en een flinke portie strooivoer te verschaffen. Daar maken ze met zijn allen dankbaar ─ nu ja ─ gebruik van. Helaas krijg ik vooral duiven van diverse pluimage op visite en dat zijn buitengewoon vraatzuchtige wezens … maar goed, ze zijn ook iemands kindje.

Aanvankelijk kocht ik het strooivoer in Colruyt, aan € 3,19 per kilogram, maar dat was echt niet vol te houden. Mijn gasten verslonden maandelijks immers ruim twintig kilogram van die zaden en granen en dat ging me niet in mijn koude kleren zitten. Het kostte me klauwen geld en alleszins meer dan ik aan die lekkerbekjes wilde besteden. Om er me niet blauw aan te betalen zag ik me genoodzaakt uit te wijken naar een leverancier, waar ik het voedsel als het ware in familieverpakking kon krijgen, te weten 2 x 20 kg, aan huis geleverd voor € 46,95, hetzij € 1,17/kg. Nou moe, dat scheelde gelijk een ferme slok op een borrel.

Dientengevolge zullen we met zijn allen nog lang, tevreden en voldaan leven.

Te kust en te keur

Ik heb hier al een paar keer melding gemaakt van mijn nogal lammenadige onhebbelijkheid: ik ben verslingerd op en verslaafd aan kantoorspullen in het algemeen en schrijfwaren in het bijzonder, te weten papier en schrijfgerief. Gelukkig beschik ik over nogal omvangrijke bureaumeubelen met veel opbergruimte, waarin ik behoorlijk wat kan onderbrengen.

Omdat er een nieuw schooljaar op til is, ben ik op mijn qui-vive, want dit is voor mij een extreem gevaarlijke periode. In de winkelrekken liggen mijn favoriete artikelen immers verlekkerd naar me te lonken en ik laat me nogal makkelijk door ze verleiden, waarschijnlijk omdat ik een zwakkeling ben.

Uit nieuwsgierigheid en vooral ook omdat ik niets beters te doen had, heb ik eventjes een inventaris opgemaakt van de schrijfstokken waarover ik beschik. Nou moe, dat is geen klein bier. Ik ben namelijk de bezitter van:
– 187 potloden
– 314 kogelpennen
– 138 vulpennen
– 47 markeerstiften
– 98 viltstiften
– 114 rolpennen

“Ga daarmee naar den oorlog!” zou mijn moeder zeggen als ze nog leefde

Dan rep ik vooralsnog met geen woord over de stapels papier, in talloze kleuren en formaten, waar ik eigenaar van ben. Schijthuizen kun je ermee dekken.

“Huye de los tentaciones, despacio, para que puedan alcanzarte! * zou mijn vader Les Luthiers citeren als hij nog leefde.


* Vlucht weg van de verleidingen, maar doe het langzaam, zodat ze je kunnen inhalen.

Doe toch eens normaal!

Ik ben er me terdege van bewust: er zijn vervullender bezigheden dan televisiekijken. Ik doe het dan ook met mate, want ik leef in onmin met mijn plasmascherm, maar soms raak ik toch in de verleiding om iets te bezienswaardigen.

Je zal erop zitten wachten, want het is me tegenwoordig toch vaak een ongein: lauwe limonade met een rietje. Men schotelt je immers vaak hysterisch gemonteerde beelden in een stroboscopische wemeling voor. De vorm jakkert vrolijk aan de inhoud voorbij, met een hersenbouleverserend effect als gevolg.

Om te vermijden dat het hele gedoe me begint te beknellen en ik zo gespannen raak als het elastiek in mijn onderbroek ─ als ik die al draag ─ of zelfs helemaal hoteldebotel word, zie ik me soms genoodzaakt om door middel van de afstandsbediening kanaalzwemmend rustiger oorden op te zoeken, of de kwelbuis helemaal het zwijgen ─ en het vertonen ─ op te leggen, om in een boek onder te duiken.

Lezen … O, wat is dat een zalige bezigheid! Ik kan het jullie van harte aanbevelen.

Prijs de hemelen voor keukenrollen!

Ik zal hooguit een halfuur als een zwaluw door de supermarkt gescheerd hebben, maar toch heeft iemand me daar aangestoken en met een loeder van een verkoudheid opgezadeld. Sindsdien heb ik namelijk niemand meer gezien of gesproken, dus moet het onheil zich in Colruyt voltrokken hebben.

Ik laboreer zodoende al twee weken aan een uitermate hinderlijke kwaal, die me weliswaar nogal klam omzwachtelt, maar geen door koorts of noemenswaardige pijn veroorzaakte knauw aan mijn lichaam geeft.

Ik word wel geplaagd door een zeer lastige hoest en een uitermate bedrijvige snotkoker, hetgeen gepaard gaat met een onvoorstelbare productie van kwalsters, rochels, snot en fluimen. Ik ben me ten zeerste bewust van de wansmakelijke draagkracht van mijn woorden, maar ik blijf kokeren, mijn longen verschonen en bovendien slibben mijn oren dicht.

Ik vraag me af hoe mijn nochtans bescheiden lichaam in staat is om dergelijke hoeveelheden smerige overtolligheden te blijven produceren. Internet leert me evenwel dat dit tot ongeveer een liter per dag kan oplopen en daar ben ik vermoedelijk niet ver vandaan.

Ondertussen probeer ik mijn ‘snotvollienge’ te bestrijden met bijvoorbeeld een in melk gekookt teentje knoflook, of het innemen en gebruiken van allerhande sprays en vloeistoffen, waaronder de in vroegere tijden alom geprezen ‘slekkesirope’ ─ slakkensiroop ─ waarvan naar verluidt echt slakkenslijm een onderdeel is. Bah, wat vies!

Het enige wat me in deze barre tijden soelaas biedt, zijn keukenrollen. Ik heb er in deze twee weken al een dozijn naar de vernieling geholpen. De hemel weze geprezen voor keukenrollen …

… en moge ik, in het slechtste geval, nog de moeite van het beademen waard zijn.

Culinaire aardigheidjes

Onlangs hebben enkele achterlijke dakhazen ─ ze denken bijvoorbeeld dat clitoris een Grieks eiland en fellatio een karakter van Shakespeare-is ─ het in jolig groepsverband bestaan om de garnaal ─ de crangon crangon ─ tot vis van het jaar te bombarderen, terwijl dat schepseltje niet eens een vis is, maar een schaaldier.

Hèhè, ik weet kennelijk nog steeds de weg in samengestelde zinnen.

Hun flater belet geenszins dat ik het monstertje absoluut niet versmaad en het zelfs een regelrecht lekkerbeetje vind. Garnalen eet men niet, die degusteert en savoureert men.

Toen mijn moeder nog leefde en ze zich als kokkin/traiteur nuttig maakte, begaven we ons regelmatig gedrieën ─ zij, vader en ik ─ naar een handelaar in het Nederlandse, net over de grens gelegen propperige stadje, Sluis ─ een samenscholing van koopziende winkels ─ waar we onder meer zo’n dertig kilogram grijze garnalen insloegen. Terug thuis waren we gezamenlijk uren bezig om die kleinodiën te ontbolsteren ─ pellen noemt men dat ─ waarna moeder die tot nader order zorgzaam in onze falanx diepvrieskisten onderbracht. Ik ben trouwens nog steeds buitengewoon handig in het ontkleden van garnalen, tot grote verbazing en afgunst van zij die me tijdens die bezigheid gadeslaan.

Garnalenkroketten (met gebakken peterselie), tomaat-garnaal (beter bekend als tomate-crevettes) en garnalencocktails … ze zijn onbedaarlijk lekker en zonder enige twijfel  mijn kostje. Ik stouw ze wat graag in mijn voerklep.

Als jongeman heb ik zonder overdrijven en zonder twijfel duizenden garnalencocktails samengesteld, want dat was een klusje ─ nu ja ─ dat moeder mij toevertrouwde, zelfs als ze een maaltijd voor pakweg honderd vijftig personen moest klaarstomen. Spaar me! Iedere coupe diende negentig gram garnalen te bevatten en ze stond erop dat ik dat nauwgezet afwoog, teneinde de afgunstige woordenwisselingen te vermijden, die zich soms bij het nuttigen van tomatensoep met balletjes voltrekken: jij hebt drie balletjes meer dan ik.

Mijn moeder zwoer ook bij cocktailsaus als garnering en begeleiding van het gerecht en ik sluit me daar volmondig bij aan: een garnalencocktail smeekt om whiskysaus en niets anders. Het verbaast me dan ook in niet geringe mate dat ik die in talloze eethuizen voorgezet krijg met een ordinaire mayonaise. Foei!

Laten we wel wezen: restaurants zijn niet meer wat ze geweest zijn. De koks een kokkinnen evenmin. Wat ze tegenwoordig samengooien en in mekaar te frotten, is vaak beneden alle kritiek en soms zelfs een onverhoedse aanval op de smaakpapillen.

Ik kook nog liever zelf!

Een carillon van ijsblokjes

Vandaag steek ik van wal met een parafrase van een kwinkslag van een in onze contreien overigens illustere onbekende, Sam Knott:
If I have not one at eleven, I must have eleven at one.
Als ik er om elf uur geen inneem (te weten een alcoholische drank), moet ik er om één uur elf innemen.

Iedere morgen – strijk-en-zet rond de klok van elf uur – krijg ik een kinderachtige smaak in de mond en vordert mijn lichaam iets pittigs in een tumbler, zeg maar een onbekrompen aperitief.

Ik hou van afwisseling, dus kan dat appetijtwekkertje een cuba libre zijn, een campari-soda, een gin-tonic of zelfs een mojito … afhankelijk van mijn humeur en van wat ik in huis heb, hetgeen evenwel zelden mijn keuze beïnvloedt of beperkt, als jullie begrijpen wat ik bedoel, want ik heb meestal de drankvoorraad van een klein café in huis.

Het gebruik van een krasse vloeistof zou naar verluid je hersens aantasten en je leven halveren, maar je ziet natuurlijk wel dubbel zoveel. Tja, als ik wat gedronken heb, weet ik nog steeds de weg in samengestelde zinnen en na zo’n slok ben ik zelfs helemaal herbouwd. Bovendien zou alcohol de nucleus accumbens stimuleren. Dat is het deel van het brein dat onder veel meer aantrekkelijkheid beoordeelt, waardoor men iemand leuker vindt als men wat gedronken heeft en dat is toch mooi meegenomen.

Men beweert dat Elizabeth II, de vroegere kween van over het Kanaal, zich iedere dag aan een gin-Dubonnet verlustigde en dat mens is zomaar eventjes 96 jaar geworden. Ook haar moeder, de moederkween, vergreep zich dagelijks aan datzelfde lustmakertje, tot ze er noodgedwongen mee ophield toen ze stierf, 101 jaar oud.

Helaas kan ik voorlopig nergens een essentieel ingrediënt van dat toverdrankje vinden. Gin à volonté in de winkels en supermarkten die ik frequenteer, maar Dubonnet … Ho maar! Edoch, ik blijf zoeken. Ik wil, moet en zal een eeuweling worden, of toch bijna.

dubonnet

Vanmorgen vloog ze nog

Vanmorgen, in de rand van de nacht, zag ik een duif ─ ik denk dat het een meisje was en zal de vogel verder in dit stukje als dusdanig beschouwen ─ op het tuinpad landen … nu ja, eerder neerstruikelen, want ze deed dat op zo’n onorthodoxe wijze dat ik meteen doorhad dat er iets niet pluis was. Ze leek compleet uitgeput en reageerde amper toen ik haar voorzichtig benaderde, om water en gebroken mais in haar buurt neer te poten.

Later, toen de klok naar enen en ik naar buiten kuierde, lag ze dood op het pad, overleden aan algehele slijtage.

Ik stond een wijle in beraad over wat ik met dat stoffelijk overschotje moest aanvangen. Zou ik het stiekem in het bos dumpen? Of gewoon in de vuilniszak kieperen? Aangezien dergelijke achteloosheid niet in mijn aard ligt, schoffelde ik het kadavertje onder in een verloren hoek van de tuin. Ik speelde zelfs even met de gedachte om het graf met een bloemperkje te tooien …

Ach, wat ben ik op sommige gebieden toch een regelrechte sul en alleszins als het dieren betreft. Wie hier regelmatig komt, zal weten tot wat voor onnozelheden dat allemaal kan leiden. Wie dat niet weet, raad ik aan om even deze link aan te klikken: Huisgenootje

Ik ben zo geschift als een pak zure melk en kan zo het gesticht in.

Tevreden strompel ik voort

Niettegenstaande mijn jongensachtig verzet tegen het klimmen der jaren ben ik op een punt gekomen, dat ik zonder enige twijfel meer verleden dan toekomst heb en maakt mijn verbeelding waarschijnlijk alles mooier dan het zich in werkelijkheid heeft voorgedaan.

Optimistische tongen beweren dat wie ouder wordt bewust ruimte maakt voor dingen die van wezenlijk belang zijn in het leven. Tja, ik weet niet of het in dialoog treden met mijn televisietoestel van wezenlijk belang is in mijn leven, maar ik betrap er me tegenwoordig vrijwel dagelijks op. Ik gooi voortdurend bevelen, verwijten, commentaren en opmerkingen naar het scherm. Zielig, dat is het en het heeft geen enkel nut.

ouderlingHet valt me ook op dat ik nog altijd even enthousiast in de keuken aan het fornuis culinaire aardigheidjes in mekaar frot, maar als ik die dan op tafel zet en aanschik, blijk ik plots geen honger meer te hebben. Al die moeite voor niks. Ik meen me te herinneren dat mijn moeder zich daar eveneens over beklaagde en het afdeed met de woorden: verouderen is een ramp die steeds weer toeslaat.

Nu ben ik niet echt geneigd om ouder worden als een ramp te beschouwen, wat niet belet dat ik af en toe tegen mijn leeftijd aanloop. In de loop der jaren heb ik er zo nu en dan een losse gedachte over neergepend. Lezen jullie even mee?

– Mijn leven wordt te kort om voorzichtig te zijn.
– Men wordt oud zodra men goede raad begint te geven in plaats van het slechte voorbeeld.
– Er zijn talloze dromen onvervuld gebleven.
– Ik krijg last van het geraffineerde egoïsme van de oude vrijgezel.
– Jeugdsentiment en nostalgie zijn de eerste ouderdomskwalen die zich in je nadagen aanbieden.
– Ik ben weliswaar gevorderd van leeftijd, maar nog steeds jong van geest.
– Ondertussen ben ik oud genoeg om me een aura van wijsheid te kunnen veroorloven.
– Toenemende weekhartigheid: een kwaaltje dat met de jaren komt.
– Ik ben ondertussen te oud om nog op een geloofwaardige manier aan het begin van iets groots en meeslepends te staan.
– Als je niet oppast, komt alles op den duur voor heimwee in aanmerking.
– Mijn leven is een aaneenrijging van indrukken, één lange overvloeier, gelardeerd met pittige anekdotes.
– Het is ondertussen veel te laat om nog enigszins geloofwaardig mijn levenswandel te betreuren.

Besluit:
Ik wil de leeftijd van de zeer sterken bereiken en toch nog goed bij mijn hoofd zijn.

Wat ben ik toch een kneusje

Ik pleeg heel nauwgezet en behoedzaam met het voedsel dat ik tot me neem om te springen, maar ik ben ook een beetje een komijnsplitser, dus liet ik me verleiden om broodjes te beleggen met gekookte ham, waarvan de houdbaarheidsdatum nog net niet verstreken was.

Ik had beter in mijn broek gescheten, zoals we dat in West-Vlaanderen zeggen. Tja, dat schijten liet niet op zich wachten, al gebeurde dat gelukkig niet in mijn broek. Vanwege spuitpoep was ik gigantisch aan de dunne en bracht ik bijna een hele nacht op de porseleinen pony door.

Telkens als ik, gedane zaken, het ledikant opzocht, diende ik me vrijwel onmiddellijk opnieuw naar het kleinste kamertje te reppen voor het uitermate onaangename vervolg van die racerij. Wel tien keer! Minstens! Mag het ook wat minder zijn?!

Voortaan beleg ik mijn broodjes met … eh … kaas. Jonge kaas. Naar mijn moeder beweerde, zou dat ‘stopachtig’ zijn.