Categorie: Verweggistan

Let the beast go!

In de Spaanse stad Pamplona hebben ze de jaarlijkse stierenlopen weer gehad. Elke ochtend van het achtdaagse festival ter ere van San Fermin jaagt men er vechtstieren door de nauwe straten, waarbij mannen hun mannelijkheid proberen te bewijzen door voor de in paniek verkerende stieren uit te blijven lopen. Dat leidt niet zelden tot valpartijen en confrontaties, waarbij er geregeld doden vallen.

De eindbalans van dit jaar vermeldt 38 gewonden. Die slachtoffers kunnen hun mannelijkheid nu in het ziekenhuis bewijzen. Het weze mij vergeven dat dergelijke berichten mij enigszins verheugen. Schadenfreude ist die schönste Freude, denn sie kommt von Herzen … en leedvermaak mag dan volgens Arthur Schopenhauer des duivels zijn, het overmant me telkens als getergde en gemartelde dieren zich op hun belagers wreken. Het is leedvermaak met een goed geweten.

Afschaffen die handel! Dat ze op een mechanische rodeostier kruipen om hun mannelijkheid te bewijzen, zoals onze vroegere premier, de weergaloze macho en soepele cowboy Dehaene, het ons heeft voorgedaan.

Let the beast go!

Sodom, Gomorra en Pompeji

C’est une fête toute napolitaine, Monseigneur, nous dansons sur un volcan.
Narcisse-Achille de Salvandy

Samen met een Argentijnse vriend en reisgezel heb ik ooit met ware doodsverachting de Vesuvius beklommen … eh … bedwongen. Men bedwingt een berg. Als dat dan ook nog een vuurspuwende berg is, moet men zowel de berg als zijn angst bedwingen, want dat zijn lang geen ongevaarlijke toestanden waarin men zich begeeft. In ons geval liep het waagstuk goed af: we daalden zonder kleerscheuren of brandwonden en in heelhuidse gesteldheid van dat ventiel van Moeder Aarde neer. We hadden de begane grond nog niet helemaal bereikt of er lag reeds een andere bezienswaardigheid op ons te wachten: de overblijfselen van het eens zo florissante en o zo decadente Pompeji.

In het begin van onze jaartelling was dit stadje de zomerverblijfplaats en het lustoord van de rijke Romeinen … een Italiaans Knokke-Zoute met andere woorden. Er heerste daar een zeer ongedwongen, ja zelfs ronduit losbandig sfeertje. Onkuisheid en ontucht dat er daar bedreven werd! Hohoho! Daar hebben jullie werkelijk geen idee van en ik evenmin, maar we proberen het ons toch een beetje voor te stellen, nietwaar?

Op 24 augustus 79, om elf uur in de morgen, weerklonk opeens een buitengewoon luide knal. De top van de Vesuvius vloog de lucht in en de aarde spuwde haar ingewanden uit. Gedurende twee dagen regende het stenen en allerhande troep op Pompeji, dat allengs bedolven raakte, en wie probeerde te vluchten werd door giftige dampen ingehaald en geveld. Van de naar schatting vijfentwintigduizend inwoners heeft wellicht niemand de woede-uitbarsting van de vulkaan overleefd en de stad verdween van de aardbodem, want plots zat die eronder. Pompeji voegde zich bij de Bijbelse steden Sodom en Gomorra, die vanwege hun verdorvenheid met zwavel en vuur verwoest werden.

Zestienhonderd jaar later kwam er tijdens grondwerken plots een beeld aan de oppervlakte. Opgravingen begonnen en als men dat doet, legt men meestal iets bloot. Soms leg ik iets bloot dat ik helemaal niet opgegraven heb, waarschijnlijk omdat ik kan toveren, maar dat doet hier verder niets ter zake. Aldus verrees Pompeji als het ware uit zijn graf en vandaag de dag gaan we er in groten getale naar kijken.

Nu zal ik nooit in laaiend enthousiasme ontsteken bij het aanschouwen van ietwat mistroostige ruïnes en dat deed ik in Pompeji dus ook niet. Ik ben meer een natuurmens. Met een fraai landschapje of een bekijkenswaardig fenomeen kun je me altijd plezieren. Samen met mijn vriend dwaalde ik door de straatjes, bezocht ik Romeinse villa’s of wat er van overbleef en verlustigde me enigszins aan de soms schunnige muurschilderingen en mozaïeken, die verrieden welke perversiteiten daar allemaal moeten plaatsgevonden hebben naast de gewonere dadelijkheden van de seksuele bedrijvigheid.

Toen kwam er opeens een bewaker of iets dergelijks naar ons toe. Hij droeg in alle geval een kepie en een indrukwekkende sleutelbos. In ruil voor een fooi kon hij ons het ‘verboden Pompeji’ laten zien, deelde hij ons in moeizaam Engels mee, maar wij begrepen het en grote nieuwsgierigheid maakte zich van ons meester. Enkele bankbiljetten wisselden van eigenaar en hij bracht ons tot bij een gifgroene deur, die hij met een kanjer van een sleutel ontsloot.

Het was alsof wij een seksboetiek betraden. We werden omringd door tientallen beelden van mannen met enorme fallussen, vrouwen in wel zeer uitdagende poses en afbeeldingen van ongeveer alle copulatiestandjes die het menselijk brein ooit verzon. Het was me het museumpje wel. Gelachen dat we hebben.

Ja, als ik tweeduizend jaar geleden geleefd had, zou ik wat graag in Pompeji gewoond hebben. Natuurlijk zou ik net op reis geweest zijn toen de Vesuvius ontplofte.

Pantagrueleske maaltijden

Wie naar Argentinië reist, zal er ongetwijfeld kennismaken met de nationale ritus bij uitstek, waaraan alle lagen van de bevolking deelnemen: de door de gaucho’s overgeleverde asado of de moeder van alle barbecues.

De buffelpartij begint steevast met empanadas: pasteitjes gefarceerd met gehakt in minstens veertien variëteiten. Een delicatesse, maar wel een hartige. Vervolgens staat er vlees op het menu en niet zo’n klein beetje: men voorziet ongeveer een kilogram per capita, inclusief de botten weliswaar, met allerhande worsten, organen en ingewanden als ouverture, gevolgd door het serieuzere werk en de onvermijdelijke mix van sla en tomaten. Je vreet je goed- of kwaadschiks naar een hartinfarct toe en tussen het volstouwen van de voerklep door marineer je het voedsel rijkelijk met rode wijn uit Mendoza, die men hier vaak — o barbaars gebruik! — met spuitwater uit een sifon aanlengt. Tot besluit krijg je confituur van gekookte melk of dulce de leche opgelepeld: het traditionele toetje dat zo onbestaanbaar zoet als zijn naam is.

Daarna drink je thee op gaucheske wijze: een door de Argentijnen in ere gehouden ceremonie. De in het noordoosten van het land geoogste theeblaadjes, de yerba, brengt men onder in een eivormig kalebasje — de mate — dat men na wat vakkundig geschud met kokend water vult. Aldus ontstaat er een infusie, een eerder wrange tisane, die men via een pipet, de bombilla, opzuigt en tot zich neemt, waarna men bijtankt en de mate met de bombilla doorgeeft aan de volgende gegadigde. Als een soort vredespijp gaat het zaakje het hele gezelschap rond. Waar men ook komt en op ieder uur van de dag ziet men vrouwen, mannen en kinderen met de mate in de hand, lurkend aan de bombilla, de thermosfles in de aanslag.

Ik vind het een beetje als gekookte marihuana smaken, al zou ik bij god niet weten waar of wanneer ik ooit gekookte marihuana geproefd heb.

Verrukkelijke verbazing

Als je één dezer dagen of ooit naar Rome reist, moet je beslist eens binnenwippen in het basiliekje San Pietro in Vincoli: een onopvallend gebouw in het hart van de oude stad, op spuugafstand van het Colosseum en het Forum. De kerk dankt haar naam aan de relikwie die men er bewaart: de kluisters (vincoli), waarmee men de apostel Petrus (Pietro) tijdens zijn gevangenschap in Jeruzalem aan banden zou gelegd hebben. De formidabele ketting hangt tentoongespreid in een soort aquarium en volgens mij kan je er een amok makende dinosaurus mee in bedwang houden. Ik onthoud me wijselijk van verdere commentaar, want ik heb het niet zo op souvenirs en ik raak geenszins geboeid door boeien, om eens met een woordspeling te pingpongen.

Een paar meter daarvandaan prijkt de door Michelangelo Buonarroti gebeitelde Mozes als middenstuk van het nooit afgewerkte grafmonument van paus Julius II. Alle worstjes op een stokje! Ik knipper niet zo gauw, maar toen ik dat beeld aanschouwde, zette ik ogen als vleugeldeuren op, want ik viel ten prooi aan niet aflatende verwondering. Het heeft iets heel aangrijpends en eigenlijk is het te mooi voor woorden …

Michelangelo heeft Mozes vereeuwigd terwijl hij, gezeten op een rotsblok, een rustpauze houdt tijdens een bergwandeling. Op de Sinaï heeft Jahweh hem met twee stenen tafelen vol wetteksten opgezadeld en hij prangt die zwaarwichtige richtlijnen onder de arm … edoch wat ziet zijn lodderig oog? In de vallei is zijn volk bezig het gouden kalf te aanbidden. Mozes ontsteekt in toorn, zijn gramschap barst los …

Kijk, het is een marmeren beeld, maar die woede is bijna tastbaar. Wat een bliksemende blik! Wat een waardige, meesterlijk geciseleerde uitstraling! De buitengewone kracht van deze figuur, de geweldige spanning in de aderen en de spieren, de plastische pose en de gramstorige gelaatsuitdrukking hebben van deze Mozes terecht een van de meest bewonderde kunstwerken aller tijden gemaakt.

Petite histoire 1: waarom draagt Mozes horens?

Omdat Michelangelo zich op een foutieve vertaling van het Oude Testament baseerde. De oorspronkelijke Hebreeuwse tekst verhaalt hoe het gelaat van Mozes dusdanig oplichtte nadat hij Jahweh had ontmoet, dat hij zich met een sluier diende te bedekken. ‘Er sprongen stralen uit zijn hoofd’, staat er geschreven. Ene Jerome, die voor de Latijnse vertaling instond, interpreteerde dat foutief en gebruikte horens in plaats van stralen. Met alle gevolgen van dien.

Petite histoire 2: Perché non parli? (Waarom spreek je niet?)

Michelangelo was naar men beweert een nogal bokkinezig heerschap en bovendien gauw aangebrand. Toen het beeld bijna af was en hij het resultaat stond te bekijken, welde plots hevige toorn in hem op. ‘Perché non parli?’ riep hij en hij gooide ab irato zijn beitel naar de vrucht van zijn arbeid. Het werktuig kwam op de knie van Mozes terecht en richtte daar wat schade aan. Ik heb de knie in kwestie aandachtig bekeken en ik zag een geelachtige ader in het marmer. In het midden daarvan lijkt er inderdaad een flintertje te ontbreken. Misschien had Michelangelo toevallig en gelukkig een minuscuul beiteltje in zijn temperamentvolle handen …

Petite histoire 3: de baard.

Als men het beeld uit een bepaalde hoek en bij het juiste licht bekijkt, zou men in de baard van Mozes de gezichten van zowel Michelangelo als paus Julius kunnen ontwaren. Toen ik daar was, bevonden ze zich waarschijnlijk net op het toilet, want ik heb helemaal niets ontwaard.

Betrapt

Het gebeurde in een zalig vroeger in een land hier ver vandaan …

Het door de jaren gebeitste hotel dat ik binnenstommel, ziet eruit als het decor van een kitschfilm, gaat gebukt onder een vrachtje sterren en baadt in weelde, maar mist een ziel. Er is meer nodig dan druipende luxe om die precieuze sfeer van gedistingeerde en toch nonchalante chic te scheppen. Het gedrag van de nachtreceptionist — een kast van een gozer met een crewcut op zijn schedel en een zorgvuldig getrimd kneveltje onder de springschansneus — verraadt dat hij me niet helemaal vertrouwt. Als ik op dat onchristelijke uur door de lounge aan kom zeilen en mijn koffers naar de balie zeul, staart hij me aan alsof ik een geweer op hem richt. Hij veert nogal onbeheerst van zijn stoel en stoot daarbij een stapel papieren aan. In een reflex poogt hij het kantelen ervan te voorkomen. Als dat mislukt, ligt er plots een glimblad open en vooral bloot op zijn desk. Vermoedelijk heeft hij het prentenboekje tijdens mijn entree weggemoffeld, maar het labiele evenwicht van slordig opeengepakte documenten zet hem voor schut. De schaterrode letters van de omslag bespringen me genadeloos: Horny roommates. Onder die veelbelovende titel geven twee compleet kleerloze, als een ritssluiting in elkaar verstrengelde huppelkutjes een tentakelspektakel ten beste. Zijn zij de geile kamergenoten waarvan de tekst gewag maakt? Gewis!
—“Woeps!” laat ik me ontvallen, terwijl de stiekeme snoeper de vrijmoedige vriendinnen op meedogenloze wijze in een lade propt.
—“Had u gereserveerd?” vraagt hij dan zo sereen als gebotteld water, zij het met een kop als een biet.

Bij gebrek aan gebruiksaanwijzing

In het hoge noorden van Argentinië bevind ik me samen met een vriend, Agus, in het onherbergzame Andesgebergte, zo’n adembenemende vierduizend meter boven de zeespiegel. Per sterkwielige wagen doorkruisen we een wonderbaarlijke kloof: de Quebrada de Humahuaca. Het brutale landschap, naar alle kanten doorspietst met de kandelaars van de boomdikke orgelpijpcactus, aldaar saguaro genoemd, vormt formidabele, in elkaar uitmondende cañons met loodrechte wanden van kristalrotsen, iriserend in een symfonie van tinten, waartussen zich een met keien en rotsen bezaaide hoogvlakte uitstrekt: de puna of altiplano. Het lijkt een plek om westerns te draaien, maar we ontmoeten er geen cowboys, geen paarden, koeien of bizons, maar lama’s, vicuña’s, alpaca’s, ezels en — jawel! — echte indianen: de trotse, zwijgzame Colla’s met hun getaande huid, hun spleetogen en hun blauwzwarte haar. De cholas (vrouwen) zetten hoeden op en zijn omgord met een niet nader te bepalen aantal bonte rokken, terwijl de cholos (mannen) zich in boelewaaiponcho’s hullen.

Nabij de grens met Bolivia kruist de Trópico de Capricornio ons pad ─ bij ons beter bekend als de Steenbokskeerkring ─ en even later houden we halt in een onooglijke nederzetting waar uitslaande, want door wijn gevoede feestvreugde heerst. In afwachting van het vermoedelijke niets wil men er kennelijk plezier beleven aan het voorlopige iets. Er weerklinkt verfrissende muziek van quena’s en pinkullo’s, erques en charango’s, bombo’s en gitaren en de bewoners geven zich in jolig groepsverband over aan folkloristische dansen: huppelende baguala’s, klaaglijke vidala’s en hartstochtelijke carnavalito’s.

Aanleiding tot het gedruis is naar verluidt de geboorte van een nieuwe dorpsbewoner. Willen we de pas aangekomen telg misschien een keertje aanschouwen? Agus en ik zijn beiden keurig netjes opgevoed en aangezien we mogen mee-eten en meedrinken, spreekt het vanzelf dat we wat belangstelling tonen voor het feestvarken …. eh … het feestbiggetje. De kersverse vader graait in een soort kribbe en tovert een pakketje tevoorschijn dat nog het meest op een duchtig omzwachtelde minimummie lijkt. Gehuld in de milde schemer van alcohol maakt hij met moeilijk te besturen handen wat van die windsels los en hij toont ons met onverholen trots … een paar uitermate poezelige voetjes.

Agus en ik staan daar verbaasd naar te kijken. De vader eveneens, maar dan draait hij het kind inderhaast een halve slag om, zodat we na het verwijderen van nog wat doeken het snoezige snoetje kunnen bewonderen.
─”O, wat een honneponnig kindje!” roepen Agus en ik verrukt, maar dan in het Spaans.
De vader zet het op een glunderen dat aan extase grenst, maar dan begint dat honneponnige kindje hevig te kotsen. Tja, men zou van minder … eh … ondersteboven zijn.

Aaipoes spelen

Iedere taal heeft van die woorden waarvoor er geen goede vertaling bestaat, omdat ze eigenlijk moeilijk te definiëren zijn. Het Spaanse woord piropo is daar een voorbeeld van.

Een piropo is een amoureus, ja zelfs flirterig complimentje waarmee men zijn bewondering en dankbaarheid voor de schoonheid van een meisje of vrouw uitdrukt. Hoewel het gebruik in alle Spaanssprekende landen bestaat, is het vooral in zwang in Buenos Aires, de Argentijnse hoofdstad, waar men ─ het is algemeen bekend ─ de charmantste en elegantste vrouwen van het hele continent, indien al niet van de wereld aantreft. Ik kan er van meespreken.

In Argentinië is de piropo niet alleen een traditie die men in ere houdt, maar men heeft die zelfs verheven tot een kunstvorm, net als de tango. Wat de voeten voor de tango zijn, is de mond voor de piropo. Wie door Buenos Aires kuiert, zal het tientallen keren meemaken: een man benadert een wildvreemde vrouw, bedenkt haar met een min of meer spitsvondige aardigheid, neemt haar glimlach in ontvangst en vervolgt zijn weg. Het kan vreemd lijken, toch zeker voor iemand die hoofdkwartier houdt in een tochtgat aan de Noordzee, waar men galanterieën als vrijpostigheden beschouwt, die men met toornige blikken of zelfs een kaakslag dient te vergelden, maar in Latijns-Amerika neemt geen mens er aanstoot aan. Hoe vindingrijker de piropo is, hoe groter de appreciatie van de ontvangster ervan zal zijn.

Er bestaan vanzelfsprekend talloze minder geslaagde en zelfs vulgaire piropo’s. De echte piropo is subtiel, gekruid met een verfijnd machismo, en men biedt die aan als een anoniem geschenk.

Si la belleza fuera delito, yo te hubiera dado cadena perpetua.
Als schoonheid een misdaad was, zou ik je levenslang gegeven hebben.

Me gustaría ser tu sombra para seguirte todo el día, y cuando el sol se apague morir con alegría.
Ik zou graag je schaduw zijn, om je de hele dag te volgen en vreugdevol te sterven als de zon ondergaat.

Tener algo que me recuerde a ti, sería admitir que te puedo olvidar.
Iets hebben dat me aan jou herinnert, zou toegeven zijn dat ik je kan vergeten.

Puede que no seas perfecta, pero tus defectos son encantadores.
Het is mogelijk dat je niet perfect bent, maar je tekortkomingen zijn verrukkelijk.

Maar allez! Wat smijten ze hier nu binnen?

“¡Hola!” is weer gewoon “hallo!” en de vermeend onversaagde Argentijnse gaucho wijkt spoorslags voor de Vlaamse leeuw.

Als jullie anderhalve maand niets van me hoorden, dan kwam dat omdat ik gelukkig was en er over geluk eigenlijk niets te zeggen valt. Nu ik opnieuw een drenkeling in de dagelijkse sleur ben, voel ik me iets minder gelukkig en zie ik me genoodzaakt mijn blog als uitlaatklep te gebruiken, al is het hoegenaamd niet zeker dat daar iets heuglijks van zal komen, want ondertussen wordt het leven met de dag korter.

Ik ben evenwel niet van plan om hier in een uitgebreid reisverhaal los te barsten, al zal ik af en toe ongetwijfeld in een potige anekdote verzeild raken, die ik dan verpakt in lenig proza wereldkundig zal maken.

Het kan erger, hè?

Aju!

Het lijkt erop dat ik de voorbije week voor de kat z’n kut heb zitten schrijven. Mijn blog heeft nooit minder belangstelling genoten, voor zover men in dit geval van genieten kan spreken. Jullie hebben blijkbaar allemaal wat anders en hopelijk wat beters te doen. Ik zal de laatste zijn om jullie ongelijk te geven, ook al ben ik dan zelf tot de bureaustoel veroordeeld, om in het zweet mijns aanschijns ─ ik overdrijf enigszins ─ het dagelijks brood voor mezelf en de dagelijkse blikken Felix voor mijn poezen te verdienen. Ook vandaag moet ik hier waarschijnlijk niet veel bedrijvigheid verwachten. Het is niet alleen zaterdag, maar het is bovendien voortreffelijk weer …

Ik volhard echter in de boosheid en dat doe ik inmiddels al bijna zeven jaar. Zelfs als er slechts anderhalve man en een paardenkop op bezoek komen, zullen die op Uilenvlucht een kakelvers bericht aantreffen, behalve dan tijdens mijn vakantie, als ik internet compleet uit mijn leven ban. Ik schrijf hier niet om den brode, maar uit plezier en vanwege mijn onblusbare drang om woorden aan mekaar te rijgen tot zinnen. Een van de grote voordelen van schrijven is dat je het alleen kunt doen. Ik ben wat men een animal scribax noemt, een inktwellusteling, of tegenwoordig eigenlijk meer een klavierraffelaar, al zullen jullie dit woord van eigen vinding vooralsnog niet in Van Dale aantreffen, maar wat niet is, kan komen.

Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat er een kentering aan de gang is. Tijdens mijn wandelingen door blogland stuit ik steeds vaker op webdagboeken die er al weken, ja soms maanden onaangeroerd bij liggen. De auteurs ervan zijn nochtans allemaal heel enthousiast van start gegaan, maar dan begint hun blog tekenen van slijtage en hiaten te vertonen, tot er plots helemaal geen schot meer in zit, omdat ze er gewoon de brui aan gegeven hebben. Velen haken af. Alleen al in de voorbije week ben ik vier keer geconfronteerd met schrijvers van nochtans kwalitatief hoogstaande blogs, die er om onnaspeurbare redenen opeens een punt achter zetten. Je kan het betreuren, maar het is niet anders.

Ik zal telkens opnieuw wat van me laten horen, ook bij mooi weer en op stille zaterdagen, maar niet als ik met vakantie ben …

… en morgen ben ik met vakantie, want dan loop ik mijn tweede thuishaven binnen en strijk ik neer in een land waar het nu volop zomer is. Tot over een paar weken.